Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1296

Datum uitspraak2007-08-08
Datum gepubliceerd2007-08-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200608376/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 september 2006 heeft verweerder met betrekking tot de [locatie 1]-[locatie 2] te [plaats], vastgesteld dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvan spoedige sanering niet noodzakelijk is en heeft hij ingestemd met het namens [vergunninghouder] ingediende saneringsplan van 8 maart 2006.


Uitspraak

200608376/1. Datum uitspraak: 8 augustus 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Groningen, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 26 september 2006 heeft verweerder met betrekking tot de [locatie 1]-[locatie 2] te [plaats], vastgesteld dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvan spoedige sanering niet noodzakelijk is en heeft hij ingestemd met het namens [vergunninghouder] ingediende saneringsplan van 8 maart 2006. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 15 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Bij brief van 13 december 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 27 maart 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2007, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J.P. Meles en ing. P. Mol, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellant stelt dat het bestreden besluit ten onrechte geen betrekking heeft op de sanering van een ondergrondse tank, gelegen onder de oprit tussen de percelen [locatie 3] en [locatie 1]. 2.1.1.    Volgens verweerder bevonden zich op de saneringslocatie in het verleden vier ondergrondse tanks. Drie van deze tanks, waaronder een ondergrondse tank voor afgewerkte olie, gelegen ten oosten van de oprit tussen de percelen [locatie 3] en [locatie 1], zijn in 1989 verwijderd. Volgens verweerder was er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog één ondergrondse tank op de saneringslocatie aanwezig, namelijk ten oosten van de voormalige garage. Volgens verweerder zal ook deze tank, op grond van het saneringsplan, worden verwijderd. 2.1.2.    Mede op grond van het deskundigenbericht stelt de Afdeling vast dat uit onderzoek dat met een metaaldetector en door middel van boringen heeft plaatsgevonden, niet is gebleken dat zich op de locatie waar appellant op doelt een ondergrondse tank bevindt. Uit het deskundigenbericht blijkt voorts dat ter plaatse van de locatie waar de ondergrondse tank zich volgens appellant bevindt, evenmin een ernstige verontreiniging is aangetroffen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bevindingen in het deskundigenbericht onjuist zijn en evenmin dat het uitgevoerde onderzoek en de boringen niet deugdelijk zijn verricht. Verweerder mocht er van uitgaan dat voornoemde tank niet aanwezig is. Deze beroepsgrond mist derhalve feitelijke grondslag. 2.2.    Appellant voert aan dat in het aan het saneringsplan ten grondslag liggende saneringsonderzoek geheel is voorbijgegaan aan het op 28 november 2003 opgestelde deskundigenrapport van ingenieursbureau Boorsma. 2.2.1.    Uit het bestreden besluit en het deskundigenbericht blijkt, dat het saneringsplan is gebaseerd op verschillende onderzoeksrapporten, waaronder het onderzoek waar appellant op doelt. Deze beroepsgrond mist derhalve feitelijke grondslag. 2.3.    Appellant voert aan dat de berm langs het Oldehoofsche Kanaal aan de overzijde van de saneringslocatie ten onrechte niet wordt gesaneerd.    Uit door DHV Milieu en Infrastructuur B.V. en Outline Consultancy uitgevoerde onderzoeken van respectievelijk 26 januari 2004 en 16 juni 2006 blijkt dat er ter plaatse van voornoemde locatie geen ernstige verontreiniging is. Verweerder heeft terecht overwogen dat sanering van de berm langs het Oldehoofsche Kanaal aan de overzijde van de saneringslocatie niet aan de orde is. Deze beroepsgrond slaagt niet. 2.4.    In de enkele stelling van appellant dat het verschil in de kostenramingen van een multifunctionele sanering en een functiegerichte sanering onverklaarbaar groot is, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat niet gekozen kon worden voor een functiegerichte sanering. Deze beroepsgrond faalt. 2.5.    Het beroep is ongegrond. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld   w.g. Fransen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2007 407-492.